DE Gazet ging langs bij Odiel Calle, nazaat van drie opeenvolgende generaties vlassers. Odiel vertelt hoe indertijd alles in zijn werk ging. Hij is er als kind wel in opgegroeid, maar heeft de stiel zelf nooit beoefend.
Jouw overgrootvader zat reeds in het vlas?
‘Inderdaad! In die tijd gingen ze oogsten, ‘slijten’ noemden ze dat, naar Frankrijk of Wallonië en verbleven er in primitieve omstandigheden. De oogsttijd was kort, tussen 1 en 15 juli! Hiervoor werden mannen ingeschakeld, het was hard werken. Ze sneden het niet af maar trokken het vlas uit met wortel en al. Het had dan een stevige voet om het later rechtop te kunnen laten drogen.’
Was jouw grootvader zelfstandige in zijn tijd? ‘Hij werkte al voor eigen rekening, samen met zijn broers. Het vlas zaaiden ze nog steeds in Wallonië waar de grond veel geschikter was dan hier. Tegen de oogsttijd reden ze naar ginder om het vlas binnen te halen en hier verder te bewerken. Door bemesting kon hier later ook vlas geteeld worden.’
Welke bewerkingen moesten er gebeuren met het vlas? ‘Eerst spreiden ze het vlas op een veld om het kort te drogen. Na een dag of drie volgde het keren met een ‘keerkodde’. Om verder te drogen stapelden ze het vlas in ronde mijten of schelven. Daarna werd het lijnzaad eraf gedaan met de ‘boothamer’ en bonden ze het vlas in bussels met behulp van ‘het paardje’. Dan volgde het roten.’
Hoe verliep dat? ‘Dat gebeurde onder andere door het veldroten waarbij het vlas werd uitgespreid op het veld waar het door de dauw begon te roten. Om te vermijden dat het zou rotten moest het op tijd gekeerd worden. Er werd ook geroot in ‘rootputten’, grote bakken die vol vlas gestoken werden en die men nadien liet vollopen met water. Bij Frans Van Guyse stonden er veel want die zat dicht bij de vaart, wat een voordeel was.’
En dan kwam de vezel los? ‘De vezel zit aan de buitenkant, niet binnenin. Om die te scheiden diende de ‘rolbraak’. In het boek ‘IN BOERENHANDEN’ staat een foto van mijn grootvader bij een rolbraak uit 1912. Het binnenste werd dan gebroken. Om zuiver vlas te bekomen ging het in de ‘zwingelmolen’ die de ‘lemen’ eruit sloeg. Daarna werd het over de ‘hekel’ gehaald, gekamd, tot er enkel zuivere vezels overbleven. Een pop, een kleine hoeveelheid vlas, werd in het midden vastgenomen en tweemaal in elkaar gedraaid zodat het vastzat. De korte vezels, ‘klodden’ werden apart verhandeld.’
Was het na al die bewerkingen klaar om te verkopen? ‘Die poppen kwamen terecht in grote vlaszakken die werden dichtgenaaid. Bovenaan werd tegelijk ‘een oor’ aangenaaid. Een ‘baalhaak’ werd er ingeslagen om de zakken die 100 tot 150 kg konden wegen, te transporteren. Vlashandelaars kwamen langs om het vlas op te kopen en te verzamelen. Van daar ging het naar de spinnerijen en uiteindelijk naar de weverijen die het linnen vervaardigden.’
Je vader runde het bedrijf met zijn broers. Hielp jij dan mee? ‘Ja, als kind van een jaar of 12 moest ik al helpen binden. Het leukste vond ik wel meerijden naar Wallonië om het vlas te halen! Mijn vader is er later uitgestapt om zich meer toe te leggen op de klassieke landbouw.’
Wanneer begon de terugval? ‘Na de oorlog begon het stelselmatig te verminderen. In de Hellestraat bevonden zich vele kleine bedrijfjes met een of twee zwingelmolens. De middelen om te moderniseren ontbraken veelal, zodat geleidelijk de vlasteelt hier verdween.’
Quote
‘Het vlas werd uitgetrokken met wortel en al, niet afgesneden zoals bij het koren. Het had dan een stevige voet om het later rechtop te kunnen laten drogen.’
Odiel Calle